KLASSEVOORSCHRIFTEN NATIONALE STERN KLASSE [voor boten gebouwd na 1/3/1990] 1. HOOFDAFMETINGEN Lengte over alles 4250 mm. Grootste breedte 1500 mm. Diepgang met neergelaten zwaard 950 mm. Zeiloppervlak: grootzeil ca. 7.4 m2. fok ca. 3.8 m2. spinnaker ca. 8.0 m2. 2. BEMANNING Gedurende de wedstrijd moet de bemanning uit twee personen bestaan, beiden amateur. Het gebruik van een trapeze, behalve door de stuurman, en van voetriemen is toegestaan. 3. EENHEID 3.1 Het doel van deze voorschriften is het bereiken van een zo groot mogelijke gelijkheid van de jachten onderling. 3.2 Afwijkingen van deze voorschriften en van de standaard- tekeningen zijn niet toegestaan en kunnen tot gevolg hebben dat de nationale autoriteit geen meet-brief af- geeft, of dat zij een reeds afgegeven meetbrief nietig verklaart. Boten gebouwd voor 1 Maart 1990 moeten voldoen aan de klassevoorschriften en tekeningen van voor 1 Maart 1990. Ze mogen wat betreft de doft, het zwaard en de zwaardkast, het roer, de mast en de giek aangepast worden conform de tekeningen 4, 5 en 6 en de artikelen 5.4, 7.1, 7.2, 8.1, en 8.2 van deze voorschriften. 3.3 Eigenaren zijn er te allen tijde voor verantwoordelijk, dat hun boot van deze eenheidsklasse voldoet aan de eisen gesteld in deze voorschriften. 3.4 Deze voorschriften moeten worden gelezen in samenhang met de standaardtekeningen. Mocht enig verschil tussen beiden blijken te bestaan, dan prevaleert de tekst van deze voorschriften. 3.5 In geval van twijfel omtrent de uitleg van deze voorschriften raadplege men het K.N.W.V. 3.6 Alvorens met de bouw te beginnen dienen de bouwers zich er van te overtuigen dat zij in het bezit zijn van de laatst geldende tekeningen en voorschriften. 3.7 Meetmethode: Bij de meting dient het schip horizontaal te zijn opgesteld. Voor alle lengtematen is het nulpunt (punt NUL) het snijpunt van de achterkant van de spiegel in hart schip en de kiellijn, of de verlengden daarvan. 4. STANDAARDTEKENINGEN De standaardtekeningen bestaan uit: Blad 1. Lijnenplan en spantenlijst, schaal 1 : 10, 1 : 2.5 dd: 01/03/1990 Blad 2. Bouwtekening (hout), schaal 1 : 10, 1 : 5 dd: 1/04/1983 : Alleen geldig voor boten gebouwd voor 01/03/1990. Blad 3. Bouwtekening (polyester), schaal 1 : 10, 1 : 5 dd: 1/04/1983 : Alleen geldig voor boten gebouwd voor 01/03/1990. Blad 4. Zeilplan, schaal 1 : 20, 1 : 10, 1 : 1 dd: 01/03/1990 Blad 5. Zwaard en roer, schaal 1 : 2, 1 : 1 dd: 01/03/1990 Blad 6. Konstruktie, schaal 1 : 10, 1 : 5 dd: 01/03/1990 5. CONSTRUCTIE VAN DE ROMP 5.1 Boten moeten zijn gebouwd van met glasvezel gewapend polyester. Sandwichconstructies zijn niet toegestaan. 5.2 Boten moeten gelamineerd worden met een minimale laminaatdikte van 4 mm voor de gehele rompschaal, uit- gezonderd de spiegel. 5.3 Langs- en dwarsverstijvingen, anders dan op tekening aangegeven of in deze voorschriften omschreven, zijn niet toegestaan. 5.4 Een houten doft met een breedte van 220 +/-10 mm en een dikte van minimaal 18 mm moet vast in de boot zijn aan- gebracht. De achterkant van de doft moet liggen op 1630 +/-15 mm uit punt NUL. In deze doft mogen maximaal acht gaten, elk met een diameter van max. 20 mm, worden aangebracht ten behoeve van de doorvoer van trimlijnen en/of schoten. Gaten anders dan bovengenoemde of gaten anders dan nodig voor de bevestiging c.q. doorvoer van schroeven en/of bouten, zijn niet toegestaan. 5.5 Een maststeun, materiaal vrij, mag worden aangebracht waarvan het hoogste punt niet meer dan 400 mm boven de bovenkant van het zaathout ligt. De bevestigings- plaatsen moeten overeenkomen met hetgeen aangegeven is op tekening 6. 5.6 Het mastspoor moet direct op het zaathout zijn aangebracht zodanig dat het punt waar de mast steunt op het mastspoor ligt op max. 10 mm boven de bovenkant van het zaathout. De achterkant van het mastspoor moet liggen op ten minste 2600 mm uit punt NUL. 5.7 De boten moeten zijn voorzien van luchtkasten volgens tekening 6. De luchtkasten moeten op deugdelijke wijze in de boot zijn bevestigd. Het drijfvermogen moet in minimaal drie afzonderlijke compartimenten verdeeld zijn van tenminste 100 l elk. In elk compartiment moet een inspectie-opening zijn aangebracht, welke gedurende de wedstrijd doel-matig moet zijn afgesloten. 5.8 Vorm en afmetingen van het dek volgens tekening 6. Een buiten de boot uitstekende stootrand moet zijn aangebracht; Hoogte max. 40 mm en min. 20 mm, breedte max. 60 en min. 40 mm. Voor de waterkering en achter de achterkant doft mag de breedte min. 30 mm zijn. De stootrand moet in het bovenaanzicht een naar een zijde strokend verloop hebben. Het is toegestaan de stootrand te verbreden met max. 25 mm tussen het want en een punt 1000 mm achter het want. Het verbrede gedeelte moet over een afstand van max. 300 mm strokend in de stootrand verlopen. Uitsluitend in het verbrede gedeel- te mogen uitsparingen worden gemaakt als voetsteun voor de bemanning. Tevens is het toegestaan om op de stoot- randen voorzieningen aan te brengen om uitglijden van de bemanning te voorkomen. 6. MASSA 6.1 De massa van het casco in droge toestand mag niet kleiner zijn dan 100 kg (boten gebouwd voor 01/03/1990: 95 kg). 6.2 Onder het casco wordt verstaan de romp met inbegrip van het dek, de beschermende verf- of laklaag, de luchtkasten, de doft en het niet-losneembare beslag. 6.3 Onder droge toestand wordt verstaan droog naar het oordeel van de meter. 6.4 Indien de massa van het casco kleiner is dan 100 kg, moet het verschil, hetwelk hoogstens 5 kg mag zijn, worden aangevuld door compensatieballast. Deze compensatieballast moet uit een rechthoekige stuk lood bestaan, dat, na keuring en waarmerking door de meter, nagelvast moeten worden aangebracht met het grootste oppervlak tegen de onderkant van het voordek. 6.5 De massa van de zeilklare boot in droge toestand mag niet kleiner zijn dan 130 kg. Indien deze massa kleiner is dan 130 kg, moet het verschil worden aangevuld conform par. 6.4. Onder zeilklaar moet worden verstaan: Casco met zwaard, roer, helmstok, rondhouten, zeilen, staand- en lopend want, beslag en de verplichte inventaris. Van dit alles een set zoals in deze voorschriften omschreven. 7. ZWAARD, ROER EN HELMSTOK 7.1 Middenzwaard: Materiaal: Hout, glasvezel gewapende kunsthars of enige combinatie van deze materialen. Een schuimkern mag worden toe-gepast. Vorm en afmetingen volgens tekening. Grootste dikte van het zwaard min. 38 mm, max. 42 mm. Tekening 5 geeft een aanbevolen profiel van de door- snede. De massa van het zwaard mag niet kleiner zijn dan 5 kg. 7.2 Roer: Materiaal: Hout, glasvezel gewapende kunsthars of enige combinatie van deze materialen. Een schuimkern mag worden toegepast. Vorm en afmetingen volgens tekening. Grootste dikte van het roerblad min 28 mm, max. 32 mm. Tekening 5 geeft een aanbevolen profiel van de door- snede. De massa van het roer, inclusief beslag, helmstok en en helmstokverlenger mag niet kleiner zijn dan 3 kg. 7.3 Helmstok: Constructie , vorm en afmetingen zijn vrij. Verlengstuk: Op de helmstok mag een enkelvoudig, draai- baar verlengstuk worden bevestigd, lengte vrij. 8. RONDHOUT 8.1 Mast: Hout of aluminium. Indien hout: Houtsoort vrij, massief, afmetingen van de doorsneden inclusief de groef voor het opnemen van het voorlijk van het grootzeil, t.p.v. de mastvoet en band nr. 1: 64 +/- 4 mm X 54 +/- 4 mm t.p.v. band nr. 2 54 +/- 4 mm X 54 +/- 4 mm t.p.v. band nr. 3 44 +/- 4 mm X 44 +/- 4 mm Afrondingen aan de mast met een straal van max. 20 mm zijn toegestaan. Indien aluminium: Profiel naar keuze met inachtneming van de volgende restricties: Minimum dwarsdoorsnede: 55 mm. Minimum langsdoorsnede: 70 mm. Minimum massa van de mast, inclusief staand en lopend want: 9 kg. Het zwaartepunt van de mast moet liggen op een afstand van minimaal 2500 mm uit de onderkant van de mast, gemeten met het staand en lopend want strak langs de mast naar onderen gebonden. Het aanbrengen van enige vorm van ballast aan of in de mast is verboden. De mast moet vanaf de mastvoet tot band nr. 2, een constante doorsnede hebben. Boven band nr. 2, is het toegestaan de mast te verjongen. Onder een punt op 300 mm boven band nr. 1 is het toegestaan de zeil-groef te verwijderen. Voor hout en aluminium: Blijvend gebogen masten en draaibare masten zijn verboden. De mast moet tijdens het zeilen in of op het mastspoor zijn geplaatst. Op de mast dienen drie, in kleur met de mast contrasterende, meetbanden te zijn geschilderd met een breedte van ten minste 10 mm, waarvan: de bovenkant van band nr. 1 ligt op min. 900 mm, de onderkant van band nr. 2 ligt op max. 4700 mm en de onderkant van band nr. 3 ligt op max. 5950 mm, gemeten langs de achterkant van de mast uit het punt waar de mast draagt in het mastspoor. Voor boten gebouwd voor 1 Maart 1990 gelden de volgende waarden: Bovenkant band nr. 1 min. 850 mm, onderkant band nr. 2 max. 4800 mm en onderkant band nr. 3 max. 5900 mm. Indien gewenst mogen band nr. 1 en 3 worden verplaatst. In dat geval gelden de volgende waarden: Bovenkant band nr. 1 min. 1000 mm, onderkant band nr. 2 max. 4800 mm en onderkant band nr. 3 max. 6050 mm. 8.2 Giek: Hout of aluminium. De lengte van de giek is vrij. De giek moet zonder beslag door een ring met een inwendige diameter van 80 mm gehaald kunnen worden. Op de giek dient een in kleur met de giek contrasterende meetband te zijn geschilderd met een breedte van ten minste 10 mm, waarvan de voorkant ligt op max. 2700 mm uit de achterkant van de mast of het verlengde daarvan (plaat- selijke profielveranderingen niet meegerekend), gemeten langs de bovenkant van de giek. Blijvend gebogen gieken zijn verboden. 8.3 Spinnakerboom. De constructie en het materiaal van de spinnakerboom zijn vrij. De lengte met inbegrip van het beslag mag max. 1750 mm zijn. 9. ZEILEN (Zie ook het zeilmeetreglement voor nationale klassen) 9.1 Grootzeil. Lengte achterlijk 5500 mm, breedte op halve hoogte 1680 mm, breedte op driekwart hoogte 980 mm. Het voorlijk is gebonden aan de afstand op de mast tussen de boven- kant van band nr.1 en de onderkant van band nr. 3. Gedurende de wedstrijd mag het verlengde van de boven- kant van de giek niet onder de bovenkant van band nr.1 en het hoogste punt van het zeil niet boven de onder- kant van band nr.3 uitkomen. Het onderlijk is gebonden aan de afstand op de giek tussen de achterkant van de mast en de voorkant van de band op de giek. Gedurende de wedstrijd mag het zeil niet achter de voorkant van de band op de giek uitkomen. Zeillatzakken. Aantal 3 stuks, lengte van de latzakken 500 mm. Zeilteken en zeilnummer. Het zeilteken bestaat uit een gestyleerde Stern. Het zeilnummer dient daaronder te zijn geplaatst. Het zeilteken en zeilnummer moeten aan weerszijden van het grootzeil zijn aangebracht en wel op verschillende hoogten, aan stuurboord het hoogste. Beiden moeten geplaatst zijn boven een lijn welke loodrecht staat op het voorlijk en het voorlijk snijdt op 1680 mm boven de halshoek. Zeilteken en zeilnummer moeten scherp afsteken tegen het zeil. Vorm en afmetingen van het zeilteken volgens tekening. De afmetingen van de cijfers moeten voldoen aan het zeilwedstrijd reglement. 9.2 Fok. Lengte voorlijk 4100 mm, lengte achterlijk 3600 mm, lengte onderlijk 2100 mm. lengte zwaartelijn uit de top 3900 mm. 9.3 Zeildoek. Grootzeil en fok dienen uit een doeksoort vervaardigd te zijn met een minimum dikte van 0.165 mm. 9.4 Spinnaker. Lengte voor- en achterlijk 4000 mm, onderlijk lengte 2100 mm, lengte van de middenlijn vanuit de top 4550 mm, grootste breedte 2350 mm. In de spinnaker moet aan weerszijden het zeil-nummer zijn aangebracht en wel op ongeveer halve hoogte. Voor de afmetingen hiervan zie par. 9.1. 10. STAAND WANT, LOPEND WANT EN SCHOOTVOERING. 10.1 Het staand want moet bestaan uit een stel wanten en een voorstag van staaldraad met een minimum diameter van 3 mm. Het voorstag mag slap worden gevaren, echter de bevestiging moet sterk genoeg zijn om de mast onder alle omstandigheden overeind te kunnen houden. Het snijpunt van het voorstag of het verlengde daarvan met het dek moet liggen voor het snijpunt van het voorlijk van de fok of het verlengde daarvan met het dek. Het voorstag mag niet door het dek worden gevoerd. Het aangrijpingspunt van het voorstag aan de mast moet zo gelegen zijn dat het verlengde van het voorstag de voorkant van de mast snijdt onder de onderkant van band nr.2, ongeacht de stand van de mast. Het snijpunt van de wanten of de verlengden daarvan met het dek moet liggen op een afstand van 2300 +/-10 mm uit punt NUL en mag niet verder binnen de buitenkant van de huid liggen dan 25 mm. De wanten of wantspanners mogen niet door het dek worden gevoerd. De wantputtings dienen op of in de huid van de romp te zijn bevestigd. Het aangrijpingspunt van de wanten op de mast dient op nagenoeg de zelfde hoogte te liggen als het aangrijpingspunt van het voorstag aan de mast. Zalingen. Voor de wanten is een paar zalingen toegestaan. Afmetingen, materialen en constructie zijn vrij. 10.2 De inrichting en het materiaal van het lopend want zijn vrij, met dien verstande dat: - het snijpunt van het voorlijk van de fok of het verlengde daarvan met het dek minimaal 4155 mm uit punt NUL moet liggen. - het bevestigingspunt van het voorlijk van de fok niet door het dek mag worden gevoerd. - het voorlijk van de fok of het verlengde daarvan de voorkant van de mast moet snijden onder de onderkant van band nr. 2, ongeacht de stand van de mast. - het punt waar de spinnakerval draagt in het oog of het blok aan de mast moet liggen binnen een afstand van 50 mm, gemeten aan de voorkant van de mast vanuit de onderkant van band nr. 2. 10.3 De inrichting en het materiaal van de schootvoering zijn vrij. Het is toegestaan om spinakerloefschoot- haakjes en -klemmen op de stoot-rand te plaatsen. Het gebruik van een over-loop voor de grootschoot is toe- gestaan. Een overloop, op functionele wijze uit-gevoerd, geldt niet als dwars-verstijving als bedoeld in 5.3. 11. BESLAG 11.1 Elk beslag is toegestaan, tenzij deze klassevoorschrif- ten anders bepalen. 11.2 Het het beslag aan de mast voor de bevestiging van de spinnakerboom mag zich niet verder dan 50 mm uit de buitenkant van de mast bevinden. 11.3 Vast beslag mag niet buiten de stootrand uitsteken, met uitzondering van steven- en roerbeslag en kleppen en/of afsluiters voor de spiegelopeningen. 12. VERPLICHTE INVENTARIS Gedurende de wedstrijd moeten aan boord zijn: - een peddel of pagaai met een effectief bladoppervlak van min. 250 cm2. - een hoosvat met een min. inhoud van 0.75 liter, - doelmatige zwemvesten voor de opvarenden, - een of twee landvasten met een lengte, respectievelijk gezamenlijke lengte, van tenminste 10 meter en een diameter van tenminste 10 mm, zijnde geen onderdeel van het lopend want. 13. BIJZONDERE BEPALINGEN 13.1 Reserve. 13.2 Reserve. 13.3 Gaten in de spiegel. In de spiegel moeten twee loosgaten zijn aangebracht van 200 X 80 mm +/-10 mm elk. Deze openingen mogen zich niet binnen een afstand van 50 mm uit H.S. en binnen een afstand van 20 mm uit buitenkant huid bevinden. De openingen dienen te allen tijde te kunnen worden afgesloten met kleppen of afsluiters, die op deugde- lijke wijze zijn bevestigd, zodat losraken tijdens de wedstrijd in zowel gesloten als geopende toestand niet mogelijk is. De kleppen en/of afsluiters moeten van een doelmatig materiaal zijn vervaardigd, de constructie is vrij. 13.4 Zelflozers zijn toegestaan. 13.5 Niet toegestaan zijn: - een rolfokinrichting, - een spinnakerslurf, - tijdens het zeilen verstelbare wanten, - een spinnakerboomlanceerinrichting, - meer dan een bierstrekker. K.N.W.V., Maart 1990