Klassevoorschriften nat. STERN klasse

Autoriteit K.N.W.V., van Eeghenstraat 94, 1071 GL Amsterdam.

(Behorende bij de Algemene Bepalingen voor Wedstrijdklassen)

1. HOOFDAFMETINGEN

Lengte over alles 4250 mm.
Grootste breedte 1500 mm.
Diepgang met neergelaten zwaard 950 mm.
Zeiloppervlak:
grootzeil ca. 7.4 m2.
fok ca. 3.8 m2.
kleine fok ca. 2.4 m2.
spinnaker ca. 8.0 m2.

2. BEMANNING

Gedurende de wedstrijd moet de bemanning uit twee personen bestaan; beiden amateur, Het gebruik van een trapeze, behalve door de stuurman, en van voetriemen is toegestaan.

3. EENHEID

3.l  Het doel van deze voorschriften is het bereiken van een zo groot mogelijke gelijkheid van de jachten onderling.

3.2 Afwijkingen van deze voorschriften en van de standaardtekeningen, m.u.v. de onderdelen op blad 2 en 3, welke niet met omcirkelde maten zijn aangegeven, zijn niet toegestaan en kunnen tot gevolg hebben dat de nationale autoriteit geen meetbrief afgeeft; of dat zij een reeds afgegeven meetbrief nietig verklaart. De onderdelen op blad 2 en 3 geven slechts een voorbeeld van constructie echter met inachtname van het gestelde in par. 5 en 7.

3.3 Eigenaren zijn er te allen tijde voor verantwoordelijk, dat hun boot van deze eenheidsklasse voldoet aan de eisen gesteld in deze voorschriften.

3.4 Deze voorschriften moeten worden gelezen in samenhang met de standaardtekeningen. Mocht enig verschil tussen beiden blijken te bestaan, dan geldt de tekst van deze voorschriften.

3.5 in geval van twijfel omtrent de uitleg van deze voorschriften raadplege men het K.N.W.V.

STANDAARDTEKENINGEN

De standaardtekeningen bestaan uit:

Blad 1. Lijnentekening en spantenlijst, schaal 1 : 10,1 : 2,5 dd: 9/12/1963

Blad 2. Bouwtekening (hout), schaal 1 : 10,l : 5 dd: 1/4/1983

Blad 3. Bouwtekening (polyester), schaal 1 : 10,1 : 5 dd: 1/4/1983

Blad 4. Zeilplan, schaal 1 : 20,1 : 5,1 : 1 dd: 28/2/1977

Blad 5. Roertekening, schaal dd:

5. CONSTRUCTIE VAN DE ROMP

5.1 Boten moeten zijn gebouwd van hout of van met glasvezel gewapend polyester. Sandwichconstructies zijn niet toegestaan.

5.2 Een dubbele bodem is niet toegestaan

5.3 Langs- en dwarsverstijvingen anders dan op tekening aangegeven of in deze voorschriften omschreven zijn niet toegestaan.

5.4 Een doft met een beedte van 220 ± 10 mm. en een dikte van min. 18 mm. moet vast in de boot zijn aangebracht. De achterkant van de doft moet liggen op 1665 ± 15 mm. uit bovenachterkant spiegel in H.S. Gaten in de doft, anders dan gaten nodig voor de bevestiging c.q. doorvoer van schroeven en/of bouten zijn niet toegestaan.

5.5 Een maststeun, materiaal vrij, mag worden aangebracht waarvan het hoogste punt niet meer dan, 500 mm. boven de bovenkant van het mastspoor ligt en waarvan de bevestigingspunten aan de romp dienen te liggen t.p.v.: de snijpunten van de waterkering met de kuiprand, de achterkant van de waterkering in H.S. en op het zaathout ten hoogste 500 mm. vóór de voorkant van de zwaardkast.

5.6 Het mastspoor moet direct op het zaathout zijn aangebracht zodanig dat het punt waar de mast steunt op het mastspoor ligt op max. 10 mm. boven de bovenkant van het zaathout.

5. 7 Boten van met glasvezel gewapend polyester moeten zijn voorzien van luchtkasten volgens tekening.

Boten van hout moeten zijn voorzien van luchtkasten volgens tekening en/of drijflichamen.

Boten gebouwd vóór 1966 mogen van luchtkasten zijn voorzien welke voldoen aan de tekeningen van vóór 1966.

Luchtkasten en/of drijflichamen moeten op deugdelijke wijze in de boot zijn bevestigd. In elke luchtkast moet een inspektie-opening zijn aangebracht, welke gedurende de wedstrijd doelmatig moet zijn afgesloten. De inhoud van de luchtkasten en/of drijflichamen dienen tesamen tenminste 250 liter te bedragen. Tenminste 40 liter van dit drijfvermogen dient op deugdelijke wijze onder het voordek te zijn aangebracht.

5.8 Vorm en afmetingen van het dek volgens tekening.
Een buiten de boot uitstekende stootrand moet zijn aangebracht; hoogte max. 40 mm. en min. 20 mm., breedte max. 60 mm. en min. 40 mm. vóór de waterkering en achter de achterkant doft mag de breedte min. 30 mm zijn. De stootrand moet in het bovenaanzicht een naar één zijde strokend verloop hebben.
Het is toegestaan de stootranden te verbreden met max. 25 mm. tussen het want en een punt 1000 mm. achter het want. Het verbrede gedeelte moet over een afstand van max. 300 mm. strokend in de stootrand verlopen. Uitsluitend in het verbrede gedeelte mogen uitsparingen worden gemaakt als voetsteunen voor de bemanning.
Tevens is het toegestaan, om op de stootranden voorzieningen aan te brengen om uitglijden van de bemanning te voorkomen.

5.9 Bij houten boten moet een metalen kielbeslag zijn aangebracht van 9 mm. halfrond, van voorsteven tot spiegel, t.p.v. de zwaardsleuf aan weerszijde.
Boten van met glasvezel gewapend polyester moeten zijn voorzien van òf een kielbeslag als boven omschreven, òf, van een in vorm daarmede overeenkomende verdikking van de huid van polyester.

6. MASSA (voorheen: GEWICHT)

6.1 De massa van het casco in droge toestand mag niet kleiner zijn dan 95 kg.

6.2 Onder het casco wordt verstaan de romp met inbegrip van het dek, de beschermende verf- of laklaag, de luchtkasten en/of drijflichamen, de doft en het niet-losneembare beslag.

6.3 Onder droge toestand wordt verstaan droog naar het oordeel van de meter.

6.4 Indien de massa van het casco kleiner is dan 95 kg., moet het verschil, hetwelk hoogstens 10 kg. mag zijn, worden aangevuld door compensatieballast. Deze compensatieballast moet uit twee gelijke massieve rechthoekige stukken lood bestaan die, na keuring en waarmerking door de meter, nagelvast moeten worden aangebracht met hun grootste oppervlak tegen de onderkant van de doft en wel één stuk aan S.B. en één stuk aan B.B.

6,5 De massa van de zeilklare boot in droge toestand mag niet kleiner zijn dan 130 kg, Indien deze massa kleiner is dan 130 kg., moet het verschil worden aangevuld conform par. 6.4. Onder zeilklaar moet worden verstaan: de boot zoals deze deelneemt aan de wedstrijd, uitgerust conform deze voorschriften, maar zonder de bemanning met persoonlijke uitrusting.

7. ZWAARD, ROER EN HELMSTOK

7.1 Middenzwaard: 4 mm. staalplaat, roestvast staal is verboden.

Het zwaard mag uitsluitend behandeld zijn met verf of een andere ongewapende beschermlaag. Vorm en afmetingen volgens tekening. Het is toegestaan het zwaard te profileren over een sneebreedte van hoogstens 10 mm. In het zwaard mag een gat voor de bevestiging van de zwaardtalie zijn aangebracht van max. Ø 10 mm.

7.2 Roer.

Van het roer zijn twee uitvoeringen toegestaan:

1. Roerblad van aluminium min. 4 mm. max. 6 mm. dik, vorm en afmetingen volgens tekening. Het is toegestaan het roerblad te profileren over een sneebreedte van hoogstens 10 mm.

Roerkop van mahonie of waterväst riiuitiplex, wangen 18 mm. dik, vuistuk min. 5 mm@ en max. 7 mm. dik.

2. Roerblad en roerkop uit één stuk, materiaal hout, vorm en afmetingen volgens tekening. Grootste dikte van het roerblad max, 32 mm., min. 28 mm.

De tekening geeft een aanbevolen profiel van de doorsnede.

De massa (gewicht) van het roer inclusief beslag, maar zonder helmstok mag niet minder zijn dan 2 kg.

7.3 Helmstok: constructie, vorm en afmetingen zijn vrij.

Verlengstuk: op de helmstok mag een enkelvoudig draaibaar verlengstuk worden bevestigd, lengte vrij.

8. RONDHOUT

8.l Mast.

Houtsoort vrij, massief, afmetingen van de doorsneden inklusief de groef voor het opnemen van het voorlijk van het grootzeil,

t.p.v. de mastvoet en band nr. 1 64 ± 4 mm. X 54 ± 4 mm.

t.p.v. band nr. 2 54 ± 4 mm. X 54 ± 4 mm.

t.p.v. band nr. 3 44 ± 4 mm. X 44 ± 4 mm.

Afrondingen aan de mast met een straal van max. 20 mm. zijn toegestaan.

Blijvend gebogen masten en draaibare masten zijn verboden.

Op de mast dienen drie, in kleur met de mast contrasterende, meetbanden te zijn geschilderd met een breedte van tenminste 10 mm., waarvan:

de bovenkant van band nr. 1 ligt op min. 850 mm.,

de onderkant van band nr. 2 ligt op max. 4800 mm. en

de onderkant van band nr. 3 ligt op max. 5900 mm. gemeten langs de achterkant van de mast uit het punt waar de mast draagt in het mastspoor.

8.2 Giek.

Houtsoort vrij, massief. De giek moet zonder beslag door een cirkel met een diameter 70 mm. gehaald kunnen worden. Op de giek dient een, in kleur met de giek contrasterende, meetband te zijn geschilderd met een breedte van tenminste 10 mm., waarvan de voorkant ligt op max. 2700 mm. uit de achterkant van de mast, gemeten langs de bovenkant van de giek terwijl de giek in H.S. geplaatst een hoek maakt van 90° met de mast.

De lengte van de giek is vrij, blijvend gebogen gieken zijn verboden,

8.3 Spinnakerboom.

De constructie en het materiaal van de spinnakerboom zijn vrij. De lengte met inbegrip van het beslag mag max. 1750 mm. zijn.

9. ZEILEN (Zie ook het zeilmeetreglement voor nationale klassen)

9. 1 Grootzeil.

Lengte achterlijk 5500 mm., breedte op halve hoogte 1680 mm. breedte op driekwart hoogte 980 mm. Het voorlijk is gebonden aan de afstand op de mast tussen de bovenkant van band nr. 1 en de onderkant van band nr. 3.

Gedurende de wedstrijd mag het verlengde van de bovenkant van de giek niet onder de bovenkant van band nr. 1 en het bovenste punt van het zeil niet boven de onderkant van band nr. 3 uitkomen.

Het onderlijk is gebonden aan de afstand op de giek tussen de achterkant van de mast en de voorkant van de band op de giek. Gedurende de wedstrijd mag het zeil niet achter de voorkant van de band op de giek uitkomen.

Topplankje.

Het topplankje mag niet breder zijn dan 120 mm. gemeten tussen twee lijnen evenwijdig aan het voorlijk, waarvan de één de voorkant en de ander de achterkant van het topplankje raakt.

Zeillatzakken.

Aantal 3 stuks, lengte van de latzakken 500 mm.

Zeilteken en zeilnummer.

Het zeilteken bestaat uit een gestyleerde stern, Het zeilnummer dient daaronder te zijn geplaatst. Het zeilteken en zeilnummer moeten aan weerszijden van het grootzeil zijn aangebracht en wel op verschillende hoogten, aan stuurboord het hoogste. Beiden moeten geplaatst zijn boven een lijn welke loodrecht staat op het voortijk en het voorlijk snijdt op 1680 mm, boven de halshoek. Zeilteken en zeilnummer moeten in kleur scherp afsteken tegen het zeil. Vorm en afmetingen van het zeilteken volgens tekening.

De afmetingen van de cijfers zijn: hoogte 300 mm., breedte 200 mm., stamdikte 50 mm., onderlinge afstand 100 mm.

9.2 Fok.

Lengte voorlijk 4100 mm., lengte achterlijk 3600 mm., lengte onderlijk 2100 mm., lengte zwaartelijn uit de top 3900 mm.

9.3 Kleine fok.

Lengte voorlijk 3500 mm., lengte achterlijk 2900 mm., lengte onderlijk 1700 mm.

9.4 Spinnaker.

Lengte voor- en achterlijk 4000 mm., halve onderlijklengte 1050 mm., halve breedte op halve hoogte 1150 mm., halve breedte op driekwart hoogte 950 mm., lengte van de middenlijn vanuit de top 4550 mm.

In afwijking van het zeilmeetreglement zijn de afmetingen van de spinnaker niet aan een minimum gebonden. In de spinnaker moet aan weerszijden alleen het zeilnummer zijn gezet en wel op ongeveer halve hoogte. Voor de afmetingen hiervan zie par. 9.1.

10. STAAND WANT, LOPEND WANT EN SCHOOTVOERING

10.l Het staand want moet bestaan uit een stel wanten en een voorstag van staaldraad met een minimum diameter van 3 mm. Het voorstag mag slap worden gevaren, echter de bevestiging moet sterk genoeg zijn om de mast onder alle omstandigheden overeind te kunnen houden.

Het snijpunt van het voorstag of het verlengde daarvan met het dek moet liggen vóór het snijpunt van het voorlijk van de fok of het verlengde daarvan met het dek. Het voorstag mag door het dek worden gevoerd.

Het aangrijpingspunt van het voorstag aan de mast moet zo gelegen zijn dat het verlengde van het voorstag de voorkant van de mast snijdt onder de onderkant van band nr. 2, ongeacht de stand van de mast.

Het snijpunt van de wanten of de verlengden daarvan met het dek moet liggen op een afstand van 2335 ± 10 m. uit de boven-achterkant van de spiegel in H.S. en mag niet verder binnen de buitenkant van de huid liggen dan 25 mm. De wanten mogen door het dek zijn gevoerd en de wantspanners mogen zowel boven als onder het dek zijn aangebracht. De wantputtings mogen op de stootrand zijn geplaatst.

Het aangrijpingspunt van de wanten op de mast dient op nagenoeg dezelfde hoogte te liggen als het aangrijpingspunt: van het voorstag aan de mast.

Zalingen.

Voor de wanten is één paar zalingen toegestaan. Afmetingen, materiaal en constructie zijn vrij.

In plaats van deze zalingen is het toegestaan een diamantverstaging met één paar zalingen aan te brengen, afmetingen, materiaal en constructie hiervan zijn vrij.

10.2 De inrichting en het materiaal van het lopend want zijn vrij, met dien verstande dat:

- het snijpunt van het voorlijk van de 1 fok of het verlengde daarvan met het dek niet verder achter het snijpunt van de voorkant van de voorsteven met de bovenkant van het dek mag liggen dan 60 mm.,
- het voorlijk van de fok of het verlengde daarvan de voorkant van de mast moet snijden onder de onderkant van band nr. 2, ongeacht de stand van de mast,
- het punt waar de spinnakerval draagt in het oog of blok aan de mast moet liggen, binnen een afstand van 50 mm. gemeten aan de voorkant van de mast vanuit de onderkant van band nr. 2.

10.3 De inrichting en het materiaal van de schootvoering zijn vrij. Het is toegestaan de leiogen van de fokkeschoot op de stootrand te plaatsen.
Tevens is het gebruik van een overloop voor de grootschoot toegestaan.

11. BESLAG

11.1 Elk beslag is toegestaan, tenzij deze klassevoorschriften anders bepalen.

11.2 Het buitenste punt van het beslag aan de mast voor de bevestiging van de spinnakerboom mag zich niet verder dan 50 mm. uit de buitenkant van de mast bevinden.

11.3 Geen enkel vast beslag mag buiten de stootrand uitsteken, met uitzondering van steven- en roerbeslag en kleppen en/of afsluiters voor de spiegelopeningen.

12. VERPLICHTE INVENTARIS

Gedurende- de wedstrijd moeten aan boord zijn:

- een peddel of pagaai met een effectief bladoppervlak van min. 250 cm2,

- een hoosvat met een min. inhoud van 0,75 liter,

- doelmatige zwemvesten voor de opvarenden,

- één of twee landvasten met een lengte respectievelijk gezamenlijke lengte, van tenminste 10 meter en een diameter van tenminste 10 mm., zijnde geen onderdeel van het lopend want.

13. BIJZONDERE BEPALINGEN

13.1 In plaats van de in dit reglement en op de tekeningen genoemde houtsoorten mogen andere houtsoorten worden gebruikt, mits deze overeenkomstige eigenschappen bezitten.

13.2 De daarvoor in aanmerking komende onderdelen mogen in plaats van massief, uit lagen worden opgebouwd (gelamineerd).

13.3 Gaten in de spiegel.

In de spiegel moet een sleuf voor de helmstok zijn aangebracht volgens tekening.

Tevens mogen zijn aangebracht

twee loosgaten met een max. diameter van 25 mm. elk,

twee loosgaten van max. 200 x 80 mm. elk of met een diameter van max. 140 mm. elk. Deze openingen mogen zich niet binnen een afstand van 50 mm. uit H.S. en binnen een afstand van 20 mm. uit buitenkant huid bevinden.

De openingen dienen te allen tijde te kunnen worden afgesloten met kleppen of afsluiters, die op deugdelijke wijze zijn bevestigd, zodat losraken tijdens de wedstrijd in zowel gesloten als geopende toestand, niet mogelijk is. De kleppen en/of afsluiters moeten van een doelmatig materiaal zijn vervaardigd, de constructie is vrij.

13.4 Het gebruik van zelflozers is toegestaan.

13.5 Niet toegestaan is het gebruik van een rolfokinrichting en een spinnakerslurf.

K.N.W.V. december 1982